Elf

’s Nachts keerde Siobahns koorts terug en daarna was het onmogelijk haar aan dek te brengen. Geen enkel straaltje van de zwakke decemberzon doorboorde de lage wolken – zwaar als natte klei – waaruit een dichte regen met natte sneeuw begon te vallen, die het dek vulde met een ijzige sneeuwbrij. Grace, die bij het eerste daglicht was opgestaan om Mary Kate naar de latrines te brengen, zag hoe anderen wankelden of helemaal hun evenwicht verloren als ze over het verraderlijk gladde dek navigeerden om het water voor de komende dag te halen of dat van de vorige dag kwijt te raken. Slechts enkelen trotseerden de vreselijke kou om de kombuizen te gebruiken, dus hadden de meeste mensen alleen koude scheepsbeschuit en harde kaas te eten. Grace voelde zich schuldiger dan anders over het ophalen van haar fles hete thee, warme pap en gezouten varkensvlees bij de kok. Ze liet zich door dit gevoel echter niet afschrikken, maar haalde rustig haar mand en glipte de trappen op en het dek over naar de deur van de kombuis. Voordat ze terugkeerde, dekte ze het voedsel af met een doek.

Weer beneden deelde ze haar maaltijd met Mary Kate en Liam en schonk hete thee in voor Siobahn. Ze wist dat Alice elke hap van Graces rantsoen zou weigeren, maar fluisterend haar dank zou uiten voor het voedsel voor haar kinderen, vooral voor Liam, die alles at wat hij aangeboden kreeg. Het scheepsrantsoen voor de passagiers in het vooronder was genoeg om het lichaam te onderhouden, vond Grace, vooral uitgehongerde lichamen als deze, maar het bevatte niets voor de geest. Het regelmatige voedsel, hoe saai het ook was, had opnieuw een eetlust gewekt waarvan velen het bestaan vergeten waren, vooral bij de jongeren. Mary Kate at steeds meer, wat te zien was aan haar ronder wordende gezicht. Ook Liam verslond zijn eten en likte de restjes van zijn vingers en hoewel hij nooit om meer vroeg, zochten zijn ogen hongerig in de mand naar korsten en schillen. Alleen Siobahn knabbelde en nipte nog; piepkleine stukjes werden op haar tong gelegd alsof normale happen eenvoudig te zwaar voor haar waren om te verwerken.

‘Haar arme kleine lijf is vergeten hoe het voeding moet opnemen,’ jammerde Alice vaak. ‘Niet dat we ooit veel te eten hadden voordat de ellende begon,’ had ze Grace eens toevertrouwd. Ze hadden samen naar de twee meisjes zitten kijken – Mary Kate scheurde met haar tandjes enorme happen van het brood, Siobahn plukte wat aan de randen van haar broodje. ‘Die van ons is een drinker – wás een drinker – voordat hij van de blauwe knoop werd en naar Amerika ging. Maar al te vaak dronk hij zijn eigen loon op en het grootste deel van het mijne ook, en al te vaak zaten we krap.’

Grace had Alices hand gepakt en daar, in het sombere vooronder, naar haar zitten luisteren.

‘Het was een wonder dat hij van de blauwe knoop werd en al het drinkgeld opspaarde voor zijn reis. We hadden meer vrede toen hij weg was,’ had ze verlegen toegegeven. ‘Maar ik heb hem gemist, eerlijk waar, en de zorgen waren vreselijk. Ik denk niet dat hij wist hoe erg het was, anders had hij ons wel laten komen. Ik heb elke penny opgespaard en op een dag zag ik dat ik kon kiezen tussen eten voor een paar weken en dan niets meer, of de reis naar Amerika. Ik weet zeker dat we hem vinden, ik weet het zeker,’ zei ze, meer tegen zichzelf dan tegen Grace. ‘Ik heb een brief vooruitgestuurd naar een adres waar anderen zijn die hem weten te vinden.’

Grace had dat beaamd, maar in haar hart was ze er niet gerust op; ze bezwoer zichzelf dat ze dit gezin bij zich zou houden tot hun toekomst veiliggesteld was.

Met Alice zelf ging het niet goed; ze leed aan pijnen in haar maag en hoofd als de zee ruw was – en dat was bijna altijd het geval. Velen hadden in het begin van de reis aan zeeziekte geleden, maar leken een week later al opgeknapt te zijn. Dat gold niet voor Alice.

’s Avonds was de stemming altijd beter. Dan zaten ze allemaal op hun bedden bij elkaar om te luisteren naar de violisten die de oude liederen speelden en soms zongen ze mee; de muziek was een troost voor degenen die zich ziek en bang voelden. Daarna, als ze gingen liggen om te slapen, vertelden ze elkaar met zachte stem legendes over koningen en kastelen, en over oorlogen die werden gevoerd om land – altijd verhalen over het land, over landgoederen die aan familie werden nagelaten en telkens weer verdeeld totdat het velden waren die van gezin op gezin overgingen; velden die eigendom van de Engelsen waren, maar in werkelijkheid toebehoorden aan de Ieren die het veld bewerkten. Ze vertelden verhalen over strijders en minnaars, vervloekingen en toverspreuken, elfen en veldgeesten, kattenkwaad en oorlog – altijd oorlog, zo lang zij zich konden herinneren – en over grootse, mysterieuze reizen zoals deze. De ouderen vertelden aan ieder die wilde luisteren en de jongeren luisterden naar ieder die wilde vertellen. Zo kwamen ze samen die eerste angstige dagen door, toen het land helemaal verdwenen was en zij in hun eigen beleving de laatste levende mensen op het aardoppervlak waren.

Terwijl Grace luisterde, rustte ze uit, at en hield haar dochter in haar armen. Haar kracht keerde terug; het bloed stroomde door haar herlevende hart en de mist in haar hoofd begon op te trekken. Ze had verdriet toen het schrijnen ophield en haar borsten zacht werden door de afwezigheid van melk, maar ze liet zich niet door verdriet overmannen. Toen de laatste druppels verdwenen waren, sloop ze midden in de nacht naar het dek en gooide opgelucht de oude vodden weg. Het was moeilijk geweest zichzelf schoon te houden, al had ze de vodden uitgespoeld in emmers zout water en heimelijk gedroogd op de achterkant van haar kist. Ze waren vochtig en stug gebleven, kil en schurend over haar huid en ze was bang geweest dat de bloeding weer zou beginnen of dat ze ziek zou worden.

Ze had weinig vertrouwen in de bekwaamheid van de scheepsdokter sinds ze hem de eerste avond aan boord ontmoet had bij het avondeten in de eetzaal. Draper heette hij; een dikke, arro-gante man met borstelige bakkebaarden; hij had tegenover een aandachtig publiek zitten oreren over frenologie, een wetenschap die een radicale verandering in het medische vakgebied teweeg zou brengen. De vorm van de schedel, zei hij gewichtig, was een indicatie voor het erfelijk verschil in intellect tussen de rassen. De opvallende, vooruitstekende stand van de Ierse kaak, legde hij uit, was het bewijs van hun geringere intelligentie, die voorts bleek uit hun minderwaardige levenswijze, hun behoefte geregeerd te worden door anderen en hun koppige afhankelijkheid van één enkel gewas, hoewel de oogst daarvan onbetrouwbaar was. In feite – was hij doorgegaan, opgewarmd door de wijn en de verrukte aandacht van de andere passagiers – hadden de Ieren en de Afrikaanse wilden sterk op elkaar gelijkende schedels. Hieruit bleek dat beide volken op de laagste trap van de intellectuele ontwikkeling stonden; hoogstwaarschijnlijk zouden zij nooit in staat zijn te assimileren in de beschaafde samenleving. Dat, voegde hij eraan toe, was zoals God het bedoeld had, aangezien een vooruitstrevende samenleving slechts mogelijk werd dankzij het bestaan van een dienstbare klasse.

Grace had zich vreselijk geërgerd. Toen hij zijn toespraak eindelijk onderbrak om zijn maaltijd voort te zetten, vroeg zij met een zo zwaar mogelijk Iers accent of hij alsjeblieft de schaal met dat ene enkele gewas door wou geven, of was hij misschien van plan die zelf leeg te eten? Rood aangelopen – maar beslist niet van verlegenheid, dacht ze – bekeek de dokter haar: zijn ogen dwaalden een volle minuut over de vorm van haar schedel voordat hij de opscheplepel in de aardappelpuree terugzette. De maaltijd eindigde in een ongemakkelijke stilte en daarna had Grace gezworen liever ergens anders te eten dan Mary Kate vaker aan dit soort onzin te moeten blootstellen. Nu had ze spijt dat ze hem had uitgedaagd, omdat Siobahn behoorlijk ziek was van de koorts.

Ze was niet de enige. Tegen het vallen van de nacht was het braken in volle ernst begonnen. Verschillende mensen riepen ijlend om water, maar het was onmogelijk naar boven te gaan, omdat het weer verslechterd was. Alice waakte de hele nacht bij Siobahn en probeerde haar te verkoelen met doeken die ze in een emmer zeewater dompelde. Tegen de ochtend bewogen de lippen van het kind, maar ze brachten geen geluid voort; toen ze even haar ogen opende, waren die glazig van de pijn en toonde ze geen teken van herkenning. Alice was wanhopig.

‘Siobahn.’ Ze trok het meisje aan haar schouders omhoog en schudde haar heen en weer. ‘Siobahn, doe je ogen nou open, kind, en zeg wat tegen je mam! Siobahn!’ Ze schudde haar ruw door elkaar.

Grace ontwaakte uit een onrustige slaap, alsof ze geroepen werd, stond meteen op en ging naar het bed van de Kelleys. Ze nam Alice het kind zachtjes uit handen, liet haar op de matras zakken en voelde aan haar gezicht en keel. Tot haar opluchting ademde het kind nog.

‘Ze is moe, Alice. Laat haar rusten.’

‘Ze sterft!’ Alice greep Graces blouse vast. ‘Ik kon haar eerst niet warm genoeg houden, en nu is ze veel te heet en kan ik haar niet afkoelen. En het is zo nat… Het is hieronder zo nat. Ze heeft zich bevuild, maar ik kan haar niet verschonen. In ’s hemelsnaam, Grace, doe iets. Haal ons van die boot af! De boot wordt haar dood. O Heer, ik had nooit weg moeten gaan!’

‘Alice.’ Grace zorgde dat haar stem zacht, maar streng klonk. ‘Alice, hou op. Je weet dat het onmogelijk is van de boot af te gaan. Het ligt niet aan de boot. Ze is ziek, dat is alles. Ze is wel vaker ziek geweest. Ik zal je helpen. We zullen haar verschonen, zorgen dat ze wat thee binnenkrijgt en haar inpakken in extra dekens. Je bent moe, Alice. We zijn allemaal moe. Maar we slepen je hier wel doorheen.’

Ze keek naar het kind dat nu huiverde door de druppels zweet op haar voorhoofd heen. Het meisje stonk, maar toen Grace haar hoofd afkeerde, besefte ze hoeveel anderen ook ziek waren. De stank van dysenterie en braaksel vulde de lucht, evenals het gekreun van de ouderen en het gedrein van de jongste kinderen. Naarmate anderen wakker werden en beseften dat zij zelf ook ziek waren, voegden meer angstige kreten om water zich bij het koor.

‘Liam,’ zei Grace gebiedend. ‘Liam, waar zit je?’

Hij kwam uit de schemer tevoorschijn. ‘Ik zit boven aan de trap,’ zei hij en haalde zijn neus op. ‘Het stinkt hier vreselijk.’

‘Aye. Het is heel erg.’ Ze zweeg even en dacht na. ‘Ik wil dat je kapitein Reinders zoekt. Vertel hem dat we hier koorts hebben. Er moet nodig water gebracht worden en de dokter moet komen. Kun je dat, jongen?’

Hij knikte.

‘Wees voorzichtig boven,’ waarschuwde ze. ‘Het dek is glibberig en je kunt zomaar onderuitgaan. Ga nou maar en kom meteen terug.’

Hij was al weg en stommelde de trap op voordat ze uitgesproken was.

‘Nou komt de dokter,’ stelde ze Alice gerust. ‘Hij weet wat hij moet doen en we zullen zorgen dat ze het luik open laten, zodat we weer frisse lucht krijgen.’ Ze nam haar vriendin bij de hand. ‘Ik moet even naar Mary Kate kijken. Daarna kom ik meteen terug.’

De lucht was een beetje frisser aan de voorkant, omdat ze elke keer dat iemand naar binnen of naar buiten ging, een windvlaag opvingen; toch bleef een misselijkmakende stank in alle dekens en kleren hangen. Ze legde een hand op het warme bundeltje dat vredig op hun bed lag en maakte haar zachtjes wakker.

‘Word wakker, kind,’ mompelde ze. ‘Word wakker en kom uit je dromen.’

Mary Kate opende haar ogen en ging rechtop zitten, knipperde moeizaam met haar ogen en stak haar armen uit naar haar moeder. Ze gaapte en hoestte toen.

‘Jakkes,’ zei ze en trok haar neus op.

‘Aye.’ Grace veegde het slordige haar uit het gezicht van haar dochtertje, dat gelukkig koel aanvoelde.

‘Zijn de mensen ziek?’

‘Inderdaad. En wij kunnen beter zorgen dat we gezond blijven.’

‘Is Siobahn dood?’ vroeg ze. Graces hart kromp ineen toen ze hoorde hoe nuchter haar dochter die vraag stelde.

‘Ach nee, meisje! Siobahn is ziek, dat is waar, maar haar moeder is bij haar en Liam is de dokter halen. We moeten overal het beste van hopen,’ zei Grace en vroeg zich af hoe dit klonk in de oren van een kind dat opgroeide te midden van ellende; voor wie ziekte, honger en dood dagelijkse realiteit waren. ‘Pak je mantel. En doe je laarzen aan. Zodra Liam terugkomt, gaan wij ons eten halen.’

Mary Kate deed wat haar gezegd werd. Toen Liam naar beneden kwam, het vooronder in, liep er echter niemand achter hem aan en zijn gezicht weerspiegelde zijn woede.

‘Ach, wat een eejit is die man.’ Liam rukte zijn pet af. ‘De kapitein zegt dat hij meteen moet gaan, maar híj zegt dat hij eerst moet eten! En na het eten moet hij koffie en dan zijn pijp en dan zijn dagelijkse gezondheidswandeling!’ Even won de nieuwsgierigheid van de jongen het van zijn afkeer. ‘Wat is een gezondheidswandeling?’

Grace haalde haar schouders op. ‘Gewoon iets om te zorgen dat hij niet naar beneden hoeft, zo te horen. Waar is de kapitein?’

‘Op het voorschip met meneer Mackley, de stuurman. Ze stuurden die Boardham naar de dokter en ik moest mee om hem de weg te wijzen.’ Hij keek nu weer kwaad.

‘Heb je het wel tegen de kapitein gezegd?’

‘Dat mocht niet! Van Boardham, bedoel ik. Die zei dat de dokter zou komen als hij klaar was en dat ik de kapitein met rust moest laten omdat hij genoeg te doen had met de storm die er aankomt en zo.’

‘Komt er dan storm?’ vroeg Grace, terwijl ze plotseling besefte dat het schip heviger stampte, dat de lantaarns heen en weer zwaaiden aan hun haken en dat het hout kreunde.

‘O, aye!’ Liams ogen glinsterden. ‘Een geweldige storm! Vlak voor ons draait een enorme zwarte wolk boven zee rond en de kapitein zegt dat we eraan moeten geloven.’ Hij klapte opgewonden in zijn handen. ‘Ik ga naar boven om te kijken!’

Grace kreeg nog net een punt van zijn blouse te pakken. ‘O nee, niets daarvan! Jij blijft hier bij Mary Kate terwijl ik eten en water ga halen,’ beval ze. ‘Straks kunnen we hier misschien een hele tijd niet meer weg.’

Hij deed zijn armen over elkaar, draaide zijn hoofd weg en snoof verongelijkt.

‘Weet je wat,’ zei ze om hem over te halen, ‘als de storm ons nog niet overvallen heeft als ik terugkom, doen we onze jassen aan en gaan met zijn drieën naar boven. Maar dan moet je precies doen wat ik zeg. Hoor je, Liam?’

Hij knikte met tegenzin.

‘En als de dokter komt, breng jij hem meteen naar je zusje. Tot die tijd blijf je hier bij Mary Kate. Begrepen?’

Opnieuw knikte hij stug; hij liet goed merken dat het ver beneden zijn waardigheid was om op kleine kinderen te moeten passen. Maar tegen de tijd dat zij er klaar voor was om naar boven te gaan, had hij zijn waardigheid alweer opzijgezet; hij zat in kleermakerszit op het bed tegenover Mary Kate en vermaakte haar met een klapspelletje.

Zodra Grace op het dek stapte, werd ze gegrepen door een rukwind en alleen met grote moeite kreeg ze het luik achter zich dicht. Toen boog ze haar hoofd en duwde zichzelf voorwaarts, waarbij ze zich aan de ene paal na de andere vastklampte om te voorkomen dat ze omvergeblazen werd. De hemel was nu bijna even donker als ’s nachts, maar de dichte, ronddraaiende regenmassa vlak voor het schip was nog zwarter. Kapitein Reinders stond bij de helmstok met de hand aan zijn mond tegen de wind in bevelen te schreeuwen. Een paar matrozen klauterden uit het want, waar ze de zeilen binnengehaald en vastgebonden hadden, terwijl de rest snel bezig was het dek veilig te maken. Aan hun geconcentreerde houding viel af te lezen hoe urgent dit werk was. Grace voelde haar hart verkillen van angst; ze worstelde zich naar de kombuis en duwde de deur open.

‘Je bent te laat!’ schreeuwde de kok. ‘Ik heb alles opgeborgen! Zie je dan niet dat we verschrikkelijk zwaar weer krijgen, mens?’

‘Alstublieft,’ riep Grace boven het bulderen van de wind uit. ‘Wat u maar hebt!’

Hij knoopte het touw rond een kast los en trok er een vettig pakket uit. ‘Gebakken brood,’ gromde hij en schoof het naar haar toe. ‘Boter en kaas.’

Ze propte alles stevig in haar etensmand en bedankte hem uitbundig.

‘Neem dit maar.’ Hij duwde drie gekookte eieren in haar handen. ‘En dit.’ Hij had al een stenen kruik met thee gevuld. ‘Kom niet meer naar boven als het zo erg is,’ waarschuwde hij. ‘Je slaat zó overboord en niemand die je er uit kan vissen.’

‘Dank u wel!’ schreeuwde Grace. ‘God zegene u!’

Nu was de wind nog erger en de regen sloeg verblindend in haar gezicht. Ze sloeg zich erdoorheen naar de steile trap en rukte het luik open. Toen ze in het vooronder afdaalde, vond ze het daar een ogenblik warm en droog, maar daarna overstelpend benauwd.

‘Kom op de trap zitten,’ wenkte ze Liam en Mary Kate en zij volgden haar tot halverwege, waar de stank niet zo erg was.

Ze maakte het pakket los en gaf hun ieder een gebakken boterham die ze eerst langs de boter had gehaald. Dit verslonden ze onmiddellijk, gevolgd door de kaas en eieren; tot slot spoelden ze alles weg met thee.

‘We kunnen niet meer naar boven,’ waarschuwde ze hen, Liam recht aankijkend. ‘De storm is veel te woest. Het is niet veilig.’

‘Waar moeten we dan plassen?’ vroeg Liam. ‘En hoe moet het met dat water voor mam en Siobahn?’

‘Ik heb nog een beetje water van gisteren,’ bedacht ze hardop. ‘Als je het niet kunt ophouden, plas dan maar in de pot bij ons bed. Maar niet ernaast,’ vermaande ze. ‘Het is hier al smerig genoeg.’

Mary Kate keek met grote ogen naar haar op en knikte plechtig.

‘Blijf hier, allebei,’ beval ze. ‘En verroer je niet. Ik ga je moeder opzoeken, Liam, en zorgen dat ze wat eet.’

De lucht werd beslist slechter naarmate ze verder naar achter liep in het vooronder en ze wenste dat ze de Kelleys op de een of andere manier naar een plek dichter bij de trap kon verhuizen. Aan het begin van de reis zou ze niet geaarzeld hebben hen alledrie in haar eigen bed te nemen; maar nu dácht ze daar niet eens aan, bekende ze zichzelf beschaamd. De noodzaak om te overleven maakte hen allemaal egoïstisch – het leven van haar eigen kind was belangrijker voor haar dan het leven van een ander kind, hoe dierbaar ook. Dat was de nuchtere, tragische waarheid. Toch werd haar hart zwaar bij het besef dat ze zozeer was veranderd.

‘Hier.’ Alice keek op bij het horen van haar stem. ‘Nu moet je wat eten, anders kun je helemaal niets voor haar doen.’ Ze overhandigde de uitgeputte vrouw een gekookt ei en een stuk brood en schonk de rest van de thee in Siobahns mok. ‘Eet en drink, Alice. Dat moet.’

Alice zuchtte, knikte toen en begon de schil van het ei te pellen. Grace voelde Siobahns gezicht en luisterde naar haar oppervlakkige ademhaling; haar ogen bleven gesloten en haar borstkas reutelde.

‘Waar blijft de dokter nou?’ vroeg Alice uiteindelijk.

‘Liam zegt dat de kapitein hem bevel gaf naar beneden te gaan, maar nu zitten we in een verschrikkelijke storm en ik weet niet wat er gebeurt. Ik ben zelf boven geweest,’ vertelde ze. ‘Het is ernstig; de hele bemanning is paraat en de kapitein heeft het druk om ons er veilig doorheen te krijgen.’

‘Is hij Engels, die dokter?’

‘Amerikaans,’ vertelde Grace haar. ‘Maar hij neemt een Engelse echtgenote mee naar huis.’

Alices gezicht betrok. ‘Die zullen we dan niet beneden zien,’ zei ze bitter en pakte de hand van haar dochter.

‘Nou, maar dat zal de kapitein nooit goedvinden. Al moet hij de man zelf naar beneden slepen, dan doet hij dat, dat weet ik.’

Alice zei niets, maar Grace wist dat ze weinig hoop had.

‘Ik heb Liam en Mary Kate op de trap gezet. De lucht is daar beter, dus is er minder kans dat ze ziek worden. Waarom ga jij niet even bij hen zitten? Ik blijf wel bij Siobahn.’

Alice schudde haar hoofd. ‘Ze wil haar moeder als ze wakker wordt.’ Ze keerde zich weer van Grace af. ‘Ze wil haar moeder,’ zei ze opnieuw en ging naast haar slapende kind liggen.

Twee dagen en twee nachten lang leverden ze een zware strijd tegen de zee. Toen op de ochtend van de derde dag de wolken uiteen dreven, slaakten de uitgeputte matrozen een collectieve zucht van opluchting en dankten God dat ze niemand verloren hadden. Nadat de schade was opgenomen en alle mannen die gemist konden worden verlof hadden gekregen om te gaan slapen, ging de vermoeide kapitein naar beneden om de passagiers persoonlijk te vertellen dat het ergste voorbij was en dat ze weer veilig aan dek konden komen.

Onfrisse lucht – het was onmogelijk geweest de latrines te gebruiken – en grimmige, angstige gezichten had hij wel verwacht. Hij had niet gerekend op de ontzetting van moeders die weeklaagden over hun dode kinderen en evenmin op de smerige stank die op zijn ogen sloeg en zijn adem verstikte, de gapende monden van de stervenden en de verbijsterde, beschuldigende blikken die op hem gericht werden. Toen hij dit alles zag – terwijl zijn ogen zich aanpasten aan het duister – en besefte wat er gebeurd was, was hij er kapot van.

‘Waar was u?’ vroeg Reinders in zijn hut; hij vervloekte de man tegenover zich.

Draper verplaatste, slecht op zijn gemak, zijn gewicht van de ene voet naar de andere terwijl het schip gelijkmatig bewoog op de golven.

‘In mijn hut, kapitein. Ik moest zorgen voor het welzijn van mijn eigen vrouw en kinderen. En de anderen kalmeren, voor zover noodzakelijk.’

‘Welke anderen?’

‘Mijn medepassagiers in de bovenste hutten natuurlijk.’ Draper stak met een verontwaardigd gezicht zijn kin omhoog. ‘U verwachtte toch zeker niet dat ik mijn leven zou riskeren voor die lui in het vooronder? Een verantwoordelijk medicus is het aan iedere passagier aan boord verplicht zichzelf in leven en gezond te houden om voor hen te kunnen zorgen.’

‘“Iedere passagier” betekent óók de mensen beneden,’ zei Reinders tandenknarsend. ‘Daar heb ik u heen gestuurd vóór de storm.’

‘Mijn beste man…’

Reinders sloeg met zijn vuist op het bureau. ‘Hoeveel doden?’

De dokter knipperde met zijn ogen en keek de andere kant op, alsof hij diep moest nadenken. ‘Vijfendertig,’ rapporteerde hij iets minder verontwaardigd. ‘Vooral vrouwen, kinderen en bejaarden.’

‘Hoeveel zieken?’

‘Ongeveer evenveel; hoewel er nu meer mannen ziek zijn, en nog altijd een aantal kinderen.’ Hij zette zijn bril af en poetste die op met een zakdoek die hij uit zijn vestzakje trok. ‘Een paar daarvan zullen natuurlijk sterven,’ voegde hij er zakelijk aan toe. ‘Maar niet allemaal. En er zullen niet veel nieuwe gevallen komen nu de zwakken er tussenuit zijn.’

Reinders rilde. Ongevoelige ellendeling, dacht hij. ‘Ik wil u de hele dag daar beneden hebben, elke dag, tot dit voorbij is. Begrepen?’

Draper zette de bril weer op zijn neus. ‘Kapitein, u verlangt vast niet van mij dat ik uitgeput raak en op die manier mezelf aan ziekte blootstel. Dan bent u nog verder van huis.’

‘Niet verder dan nu,’ snauwde Reinders. ‘Tot nog toe hebt u bewezen waardeloos te zijn. We zullen zien of u die staat van dienst kunt verbeteren. Zo niet, dan zal ik u bij de ziekenhuisraad rapporteren zodra we in New York gearriveerd zijn.’

Draper sloeg afwijzend met zijn zakdoek en draaide zich om alsof hij wilde vertrekken. ‘Ik heb een uitstekende reputatie, kapitein.’

‘Terwijl u in Londen van het goede leven genoot, is er veel veranderd in New York, dokter.’ Reinders verrees in zijn volle lengte. ‘Daar zijn nu medische tuchtcolleges. Normen en waarden. Meer dan genoeg vakbekwame dokters. Geen enkel ziekenhuis zal willen samenwerken met een man die honderden zieke passagiers liet sterven in het vooronder van een schip, alleen omdat hij zijn voeten niet nat wilde maken.’

Draper keek hem achterdochtig aan.

‘Dus u pakt uw drankjes en uw pillen en wat u nog meer in die tas hebt en maakt dat u beneden komt om zo veel mogelijk van die arme stakkers te redden,’ beval Reinders. ‘Ik stel u de rest van de reis persoonlijk verantwoordelijk voor ieder sterfgeval op mijn schip. Begrepen?’

Draper deed zijn mond open en weer dicht, draaide zich om en liep verongelijkt het vertrek uit; maar Reinders wist zeker dat hij zijn tas met spullen zou pakken en haastig naar het vooronder zou gaan. De kapitein liet zich weer in zijn stoel zakken en gaf, met zijn hoofd in zijn handen, een ogenblik toe aan zijn vertwijfeling. Hij was zo trots geweest op de bemanning en het schip, die samen de storm doorgekomen waren. Vanmorgen nog was hij, ondanks zijn vermoeidheid, zo gelukkig toen de laatste wolk overwaaide en de onbewolkte hemel stralend voor hen lag. Zo trots. En nu zo vernederd.

Er klonk een stevige klop op de deur.

‘Binnen.’

‘Het spijt me dat ik u moet storen, kapitein.’ Mackley sloot de deur achter zich en overhandigde Reinders een stuk papier. ‘Hier is de lijst.’

Reinders zuchtte terwijl hij de lijst doorkeek. ‘Je hebt het gecontroleerd? De namen van de doden zijn allemaal bevestigd door iemand anders aan boord?’

‘Ja, meneer.’ Mackley ging in de houding staan.

Reinders liep de lijst nog eens door; de naam Donnelly trok zijn aandacht – geen merkteken; ook niet bij de dochter. Hij was opgelucht. Dat was tenminste iets. Toen herinnerde hij zich de jongen en keek verderop in de lijst bij Kelley; daar waren er veel van, en één naam in het groepje van de jongen was gemarkeerd: Siobahn, 5 jaar. Dat moet Liams zusje geweest zijn, dacht hij, en wreef vermoeid over zijn voorhoofd.

‘Neem me niet kwalijk, kapitein.’ Mackley onderbrak zijn gedachtegang.

Reinders legde de lijst op zijn bureau en keek op.

‘Ik heb alle mannen die ik kon missen aan het werk gezet om de lijken in zeildoek te naaien. Als u een paar woorden wilt zeggen, kunnen we hen bij zonsondergang begraven.’

Reinders knikte. Er was een liturgie voor het begraven op zee afgedrukt in zijn kapiteinshandboek en die zou hij voorlezen. Maar dit waren bijzonder godsdienstige mensen.

‘Zijn er priesters aan boord?’

‘Daar heb ik al aan gedacht, kapitein; er is één oude kerel die ziek is, maar nog wel op zijn benen kan staan. Moet ik hem vragen een gebed uit te spreken of zoiets?’

‘Ja.’ Reinders kneep peinzend in de bovenkant van zijn neus. ‘Als iedereen aan dek is voor de begrafenis, wil ik een groep mannen naar het vooronder sturen. Het stinkt daar. Er zullen nog wel wat zieke passagiers zijn en die lapzwans van een dokter hoort daar zijn eigen werk te doen, maar geef hem toch ook maar een paar karweitjes.’

‘Ja, meneer. Ik zal zorgen dat het vooronder geschrobd wordt en de toiletten ook. Die zijn overgestroomd tijdens de storm. En wat doen we met hun beddengoed, kapitein? Veel dekens zijn ondergescheten. Moeten we die overboord gooien?’

Dat zou vervloekt ongemakkelijk worden voor degenen die geen extra dekens hadden, maar het zou wel moeten als ze wilden voorkomen dat de ziekte zich verspreidde. ‘Probeer te redden wat je kunt, maar in geval van twijfel moeten ze overboord.’

‘Aye, aye, kapitein.’ Mackley pakte de lijst op. ‘Het is uw schuld niet, kapitein,’ bracht hij naar voren. ‘Gewoon pech gehad, weet u. Die vervloekte ambtenaren van de gezondheidsdienst in Liverpool kijken hen nauwelijks na voor ze aan boord komen. En dan de storm, en ze zaten allemaal opgesloten…’ Zijn stem stierf weg. ‘Gewoon pech gehad,’ besloot hij zwakjes.

‘Je kunt gaan, Mackley,’ zei Reinders, niet onvriendelijk.

Toen de stuurman weg was, stond Reinders op en keek door de patrijspoort naar de pittige, maar rustige zee; de schuimkoppen glinsterden in het zonlicht. Hij luisterde naar de golven die tegen de romp van het schip sloegen, een geluid dat hem altijd bijzonder tevreden maakte en zelfs troostte, als je dat zo kon noemen. Vandaag bracht het hem echter geen tevredenheid, geen greintje troost. Vandaag zou hij vijfendertig mannen, vrouwen en kinderen in die golven moeten begraven, en morgen nog meer. Hij kon alleen maar hopen dat niemand van de bemanning ziek werd; maar als dat wel gebeurde, zou hij ook hen begraven. Nee, het geluid van de zee en haar enorme uitgestrektheid boden vandaag geen troost, maar herinnerden hem eraan hoe klein en eenzaam ieder mens in feite was.

Afscheid van Ierland
Moore Afscheid van Ierland-voorwerk.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-1.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-2.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-3.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-4.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-5.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-6.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-7.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-8.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-9.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-10.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-11.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-12.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-13.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-14.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-15.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-16.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-17.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-18.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-19.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-20.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-21.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-22.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-23.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-24.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-25.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-26.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-27.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-28.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-29.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-30.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-31.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-32.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-33.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-34.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-35.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-36.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-37.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-38.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-39.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-40.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-41.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-42.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-43.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-44.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-45.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-46.xhtml